Aftellen - Wietske Dijkstra - auteur

Ga naar de inhoud

Hoofdmenu:

Aftellen

Woensdag 6 oktober 2010

Deze meester in het recht voelt zich tegenwoordig een meester in het aftellen.
Zes keer drie weken geleden (= 126 dagen) begon ik met de eerste chemo; na die dag waren er nog 125 te gaan totdat het klaar zou zijn. Die dag is aangebroken en ik ben alweer bezig met het volgende aftellen. Zestien dagen bestralen, gisteren de eerste, vandaag de tweede, nog maar veertien te gaan.

De taxi komt een uur voordat ik in Tilburg sta ingepland. Omdat het hooguit veertig minuten rijden is, breng ik minstens twintig minuten door in de bruine gestoffeerde kuipstoelen voor de deur van bestralingsruimte 'zilver'. (Deze bevindt naast 'goud', en tussen 'fluoriet' en 'robijn'.) Als ik binnengeroepen word mag ik me van boven uitkleden, een speciaal voor mij gereserveerde ochtendjas aantrekken, een gang oversteken en de bestralingsruimte inlopen. Daar kan de jas weer aan een haakje en moet ik op mijn rug op een bedje liggen met mijn armen omhoog en mijn hoofd opzij.
Twee dames sjorren zachtzinnig aan mijn rug, arm of hoofd, onderwijl starend naar de groene lichtstrepen die precies over de tatoeagepuntjes op mijn nek en borstkas moeten lopen. (Ik kijk ondertussen naar hun gezichten, waarover dezelfde groene lichtstreep valt.) Als ze de ruimte verlaten hebben, maakt het ronde, witte gevaarte boven mij een foto en bestraalt twee keer een plekje bij mijn sleutelbeen. Die bestraling voel ik niet maar herken ik aan een vreemd ronkend geluid. Onderwijl tel ik de secondes. "Eenentwintig, tweeëntwintig, ..., drieënveertig." Een seconde of vijf nadat het ronken voor de tweede maal is gestopt en radio10gold weer te horen is, zijn de dames terug. De een zet mijn bed hoger of lager, de ander verstelt het apparaat boven mij. Vanuit mijn ooghoek (mijn hoofd ligt immers naar opzij) kan ik het vagelijk volgen. "Wij zijn weer weg" zeggen ze en ik brom "oké" in de wetenschap dat nu het derde plekje bestraald wordt. Voor het vierde, vijfde, zesde, zevende, achtste en negende bestralingsveldje herhaalt zich het ritueel van binnenkomen, het bed en apparaat verstellen en weer weglopen. Ik tel en tel af.

Vandaag duurde het onbeweeglijk liggen ongeveer twintig minuten, gisteren was dat twee keer zo lang. Voor die eerste keer moest er vooraf veel meer gesjord worden en met (uitwisbare) stift op mijn borstkas getekend worden. "Denken jullie dat ik mijn armen de rest van mijn leven nog kan gebruiken?" vroeg ik de dames bijna aan het eind van die sessie, toen ik mijn vingers niet meer voelde. Ze moesten erom lachen en dat was terecht, want tot mijn verbazing kon ik mijn armen na de laatste bestraling op eigen kracht weer naar beneden krijgen en ook gewoon gebruiken.
Gisteren voelde ik me direct na de bestraling buitengewoon brak. Dorstig, duizelig, misselijk en heel erg moe. "Dat kan niet van de bestraling komen", zei het meisje dat me vandaag binnenliet in het aankleedhokje. Zij heeft ongelijk, maar evenzogoed voelde ik mij - dankzij haar opmerking - vandaag na afloop een stuk minder slecht.
Dat telt direct weer aangenamer af.

Nog veertien te gaan. Ik weet dat ook de dertiende dag voorbij zal gaan en de twaalfde, de elfde en de tiende. Zoals ik per keer ook het negental bestralingen af kan tellen met die armen te strak boven mijn hoofd - "nog zes, nog vijf, ..., de laatste".
Het eind komt in zicht.
Hoewel het zicht op dat einde (verontrustend) vaag is.  
Een goede afteller (en zoals gezegd, ik word daarin steeds beter) staat immers met de rug naar de toekomst. "Nog negen, nog acht, nog zeven."



 
Terug naar de inhoud | Terug naar het hoofdmenu