De dag die je wist dat zou gaan komen - Wietske Dijkstra - auteur

Ga naar de inhoud

Hoofdmenu:

De dag die je wist dat zou gaan komen

Lieve mensen


Vanmorgen heb ik hier in het Bossche ziekenhuis te horen gekregen dat ze ‘niets meer voor me kunnen doen’, omdat het ‘er heel slecht uitziet’. Ik heb uitzaaiingen in mijn lever, mijn buikvlies, lymfevaten. Overal eigenlijk.

Gisteren heb ik zelf, nadat ik Floor had uitgezwaaid naar haar eerste examen, initiatief genomen voor nader onderzoek. Eerst Walter gebeld. Hem met spijt en tranen in mijn stem gezegd dat mijn geest nog wel wil, maar dat mijn lichaam het niet meer doet. Hij kwam direct van zijn werk naar huis en ik belde ondertussen nar dokter Bruynzeel in Amsterdam en het oncologisch centrum hier in Den Bosch.

Terwijl we wachtten op het beloofde terugbellen, wandelden Walter en ik in de stralende zon langs de beverburcht, het Maximakanaal en de bruggetjes. Bij het eerste bankje belde dokter Bruynzeel al terug. ‘Nee’, vond ze. ‘Dit waren toch echt heel rare verschijnselen.’ (Vocht vasthouden, okergele urine en nog zo wat dingen.) ‘Ik ga met dokter Schut bellen. Ik wil dat zij jou nu ziet, dat je opgenomen wordt.’ We wandelden verder en twintig minuten later belde ze me alweer, met de mededeling dat ik me kon melden bij de Spoed Eisende Hulp in Den Bosch.

Wij liepen het laatste stuk terug naar huis, pakten mijn spullen en ik keek nog even weemoedig rond in onze knusse huiskamer. ‘Misschien zie ik het hier niet meer terug’, zei ik tegen Walter, die daar niets van wilde weten.

Rond 16.00 uur waren we in het JBZ. Rond 23.00 uur waren de onderzoeken, waaronder 2 CT-scans en een buikecho met punctie, afgerond.

Walter kon eindelijk naar huis en ik maakte een goede nacht en heb vanmorgen flink gegeten. Me wel verbaasd over hóevéél extra vocht een lichaam mee kan tillen. En ondanks de lange nacht toch ook alweer moe van ontbijt en douchen en daarom alvast gestart met een nieuw dutje.

Walter was al ruim voordat de doktoren aan mijn bed zouden verschijnen in het ziekenhuis en daardoor konden we, met toestemming van de verpleging, buiten wandelen in het zonnetje.

Maar daarna kwam toch het onvermijdelijke. De doktoren. Oncologe, zaalarts, assistent-arts, verpleegkundige. Het schudden van handen. De ernstige gezichten. De oncologe, niet dokter Schut maar weer een andere, heel aardige vrouw, vertelde ons waar ik de e-mail mee begon, de tekst die ik al deze maanden al had horen echoën, maar heel graag véél later had willen horen: ‘Het ziet er heel slecht uit. We kunnen niets meer voor u doen.’ In antwoord op mijn vraag of ik in dagen of weken moet denken, zei ze: ‘weken’.



Liefs van Wietske

 
Terug naar de inhoud | Terug naar het hoofdmenu