Pietenbal - Wietske Dijkstra - auteur

Ga naar de inhoud

Hoofdmenu:

Pietenbal

Donderdag 8 november

De nacht van 4 op 5 december was iedereen onrustig. Geen van de Pieten kon de slaap vatten. Het was bal, Pietenbal. Op de verjaardag van Sinterklaas zou in het ziekenhuis immers het uitdelen van de roe en immense hoeveelheden juten zakken beginnen. RoetveegPiet, ZwartePiet, wittePiet, langePiet, dikkePiet en kleinePiet, allemaal vroegen ze zich af wíe er weggevoerd zou worden, wíe de klappen zou krijgen. Iedereen hoopte natuurlijk dat de zakken en klappen bestemd zouden zijn voor al die vlezige klierPieten, die de laatste maand uit alle hoeken en gaten tevoorschijn waren gekomen, steeds vetter werden en bovendien ook nog eens wild en pijnlijk om zich heen schopten. Maar niemand wist of al die vlezige klierPieten ook werkelijk de klos zouden zijn. LekkerbekPiet was er bijvoorbeeld niet gerust op dat hij gespaard zou blijven. En de energiePietjes wisten zeker dat een paar van hen weggevoerd zouden worden, of op zijn minst slaag zouden krijgen. HaardosPietje zag de bui ook al hangen en de sportPietjes vreesden tijdelijke massa-evacuatie. De dapperPietjes waren met zijn allen aan het nagelbijten en zelfs moedPiet, normaal zelden uit balans, zag deze avond bleek.  

Pas toen ik in de nacht van 4 op 5 december, de nacht voor de start van mijn eerste driedaagse chemokuur, de bovenstaande metafoor had bedacht, kreeg ik vat op mijn onrust en heb ik nog even kunnen slapen. Te kort, vrees ik, bleek mij, de volgende dag.

Het geweld dat met zo’n paar infuuszakjes naar binnen komt, is eigenlijk niet te vergelijken met juten zakken en een roe. Maar naarmate de tijd verder verstrijkt, het is inmiddels meer dan 24 uur geleden dat het laatste infuuszakje is afgekoppeld, lijkt het toch wel weer te doen. En dat is het goede nieuws in dit bericht: het gaat weer beter. Ik hoef niet meer met mijn ogen stijf dichtgeknepen zo stil mogelijk te liggen zonder iets te zeggen, om te voorkomen dat de misselijkheid vaste vormen aanneemt in de grote witte plastic zak naast mijn ziekenhuisbed.

Genoeg. Het was niet alle uren zo. Er waren betere tijden. De eerste uren kletste ik gewoon met de buurvrouw in het ziekenhuis en wandelde ik met Walter nog de gang op een neer. Beide nachten sliep ik best veel en luisterde de rest van de tijd naar het geschreeuw van de verpleegsters die een hardhorende man op een aangrenzende kamer probeerden te helpen. De wonden van kijkoperatie en plaatsing van de port-a-cath zijn zo goed als genezen en bovendien heeft die port-a-cath prima als infuuspoort gefunctioneerd.

Misschien is er bij een volgende kuur nog winst te behalen door éérder met anti-misselijkheidspillen te starten. Door op geen enkel moment ook maar het kleinste slokje naar koffie-smakend-theewater te drinken. Dat soort dingen.
Je leest op internet ook weleens dat mensen niet de volledige kuur afmaken, maar ook al baat hebben bij een lichtere versie. Dat ga ik volgende week eens met mijn oncoloog bespreken, ook al verwacht ik daar weinig van. Mijn oncoloog stond toevallig afgelopen maandag naast de zaalarts aan mijn bed en ze zei in mijn bijzijn over mij, tegen de zaalarts: ‘Ze is een bikkel’. Het is tactiek, denk ik. Tijdens deze kuur bijvoorbeeld, heb ik op een bepaald moment verordonneerd het infuus stop te zetten. Dat was omdat mijn tong de woorden niet meer normaal kon uitspreken en mijn hart het niet meer leek bij te benen. Ik droomde even dat het daarmee ook klaar zou zijn, maar zo ging het natuurlijk niet. De verpleging belde naar de dokter en de dokter vond het onvoldoende reden om de kraan dicht te houden. En daar stemde ik dan maar mee in, want tja een ‘bikkel’ hè.

 
Terug naar de inhoud | Terug naar het hoofdmenu