Hoofdmenu:
De ochtend van 9 april 2008 mocht ik plaatsnemen in een spreekkamer die ik nog kende van zes maanden dáárvoor, oktober 2007. Toen was voor het eerst van mijn leven een röntgenfoto en echo van mijn borst gemaakt. Dat wat ik rechts gevoeld had bleek een goedaardig knobbeltje, een fibroadenoom. Voor de zekerheid moest ik zes maanden later weer een echo laten maken.
Deze 9de april zou ik van de chirurg de uitslag van deze echo krijgen, gevolgd door een punctie. In het spreekkamertje, waar ik alleen was achtergelaten, stond een computerscherm. Ik liep ernaartoe en zag dat mijn naam was aangevinkt. Onderaan in een subschermpje stond het verslag van de echo. ‘Zeer suspect’ las ik, over hetgeen de radioloog in mijn linkerborst gezien had, terwijl het herhalingsonderzoek voor mijn rechterborst bedoeld was.
Toen de chirurg binnenkwam vertelde ik hem dat (en wat) ik gelezen had. Ik vroeg hem wat zeer suspect betekende. “Verdacht”, vertaalde hij.
“Ja”, zei ik geïrriteerd, “ik spreek Engels, maar wat betekent het? Wat wordt bedoeld?”
“Het grappige is”, zei de chirurg, “dat er niet bij staat wat het betekent. Normaal gesproken zet de radioloog er een categorie bij. De vorige keer bijvoorbeeld was het categorie 2, je zou verwachten dat het nu om categorie 4 of 5 gaat, als het zo verdacht is, maar dat staat er niet bij.”
Het woord ‘grappig’ echode na in mijn hoofd. Grappig. Ik vond er niets grappigs aan.
Een uur later onderging ik mijn eerste punctie. Die keer was er maar één assistente. Zij had het druk. Zij moest mij bijvoorbeeld schoonvegen toen de radioloog de verdovingsspuit te enthousiast uit mijn borst trok waardoor de vloeistof over mijn gezicht en schouder drupte. Ook stond ze met gaasjes klaar toen de radioloog met een soort stanleymes een gaatje in mijn borst had gemaakt – om de dikke punctienaald toegang door de huid te verlenen -
Vanaf het onderzoeksbed stelde ik de radioloog dezelfde vraag als ik die ochtend de chirurg al had voorgelegd. “Wat moet ik onder zéér suspect verstaan?”
“Dat de kans groter is dat het kwaadaardig is, dan dat het goedaardig is.”
Tot verder commentaar liet hij zich niet verleiden.
“Goedaardig”, meldde de chirurg een week later.
Ik dacht dat hij zich vergiste. “U bedoelt rechts, maar dit ging om mijn linkerborst.” “Nee”, zei de chirurg, “links is het goedaardig en rechts is het goedaardig. Aan beide kanten zijn het fibroadenomen. De patholoog-
Ik dacht opnieuw dat hij een foutje maakte en stelde dezelfde vraag. De man bleef geduldig en herhaalde zijn eerder uitgesproken zinnen. Nadat ik nog een derde keer ter sprake had gebracht dat hij misschien over mijn rechterborst sprak, terwijl in mijn linkerborst ‘waarschijnlijk kwaadaardig’ weefsel zou zitten (waarop de chirurg wéér hetzelfde antwoord gaf), begon het me te dagen.
Het was goedaardig. Het was geen kanker. Er was niets aan de hand.
Eén vriend suggereerde destijds om een second opinion te vragen. Hij merkte op dat mensen dat bij een negatief resultaat vaak doen, maar bij een positief resultaat nooit.
Najaar 2008, een half jaar na deze goede uitslag, had ik opnieuw een echo.
Alles bleek in orde.
“U kunt, als u wilt, over een jaar een nieuwe afspraak maken” zei de gespecialiseerd verpleegkundige.
“Is het nodig”, vroeg ik.
“Nee, nodig is het niet.”
“Dus dan kan ik misschien gewoon mee in het bevolkingsonderzoek.”
Ik was, najaar 2008, 46 jaar oud.
“Dat is goed”, zei ze.
Snel daarna voelden we die harde stukken in mijn rechterborst.
Maar ja, we waren net nog geweest. Alles was goed.